Overkappen (2) - Overkappen (overkapte, heeft overkapt), met eene kap bedekken: een huis overkappen; een terrein overkappen. OVERKAPPING, v. (-en), het maken van eene kap over iets; eene kap: eene ijzeren overkapping;
— (Zuidn.) in twee stukken kappen; hij heeft den wortel van den boom niet kunnen overkappen.