Oriënteeren (ZICH), (oriënteerde zich, heeft zich georiënteerd), naar het oosten zich richten; de hoofdstreken en de daarvan afhangende richtingen bepalen;
— (fig.) zich met de ligging en den toestand eener plaats bekendmaken;
— nauwgezet nagaan waar men zich bevindt, zoowel in het open veld als op eenig veld der wetenschappen:
— zich behoorlijk inlichten, nauwkeurige berichten inwinnen.