Opstooten - (stiet, stootte op, heeft opgestooten), in de hoogte, naar boven stooten : iem. de trap opstooten;
— openstooten, met een stoot openen : eene deur opstooten:
— stootende wonden ; zich de hand, den arm opstooten;
— door een stoot doen opstaan: iem. opstooten; (fig.) aantreffen, vinden, ontmoeten:
— (zeew.) een luien matroos tegen zijn zin doen werken;
— een haas opstooten, opjagen. OPSTOOTING, v.