Wat is de betekenis van opstaan?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opstaan

opstaan - onregelmatig werkwoord uitspraak: op-staan 1. gaan staan, overeind komen ♢ in de tram stond ik op voor een oude dame 1. opgestaan, plaats vergaan [als je wegloopt, ben je je plaats kwijt]...

2024-04-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

opstaan

(stond op, opgestaan) aanstaan van een elektrisch toestel.

2024-04-20
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Opstaan

Men wil overeind komen, z’n mannetje staan, zich ontdoen van een bekrompen denkwijze. Het opstaan wordt vaak ook gezien als een symbool voor de eigen energie.

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

opstaan

opgestaan, regop staan; hom oprig; die bed verlaat; rebelleer; opkom; weer lewe na dood.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opstaan

v., opstean; (gaan staan), stean gean, oerein gean, komme; (uit bed komen), fan it bêd (ôf) komme, ôf it bêd, der ôf komme.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opstaan

(stond op, is en heeft opgestaan), 1. recht staan, rechtstandig zijn; overeind staan: opstaande graanschoven ; vgl. Opstaand ; 2. gaan staan, oprijzen : van de grond, van de stoel opstaan ; — met vallen en opstaan komt hij er, na velerlei mislukking ; — (zegsw.) opgestaan, plaats vergaan, wie opstaat is zijn zitplaats kwijt; — vo...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opstaan

stond op, is opgestaan (1 recht gaan staan, zich oprichten; 2 fig. in opstand komen; 3 met er: verlangen, eisen; 4 op het vuur staan; 5 gedreigd worden met); 1. van tafel opstaan; gij moet opstaan, uit het bed komen; de doden stonden op, levend worden; als je hem wilt foppen, moet je vroeg opstaan; 2. de gewesten stonden op; 3. ik sta er op, dat g...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opstaan

('op) (stond op, is opgestaan) 1. overeind, rechtop staan: de -de kraag van zijn mantel; -d haar. 2. recht gaan staan: kreupelen, staat op! voor iemand uit eerbied -; vallen en -; niet weder -, dood blijven liggen. 3. levend worden: de doden zullen -. 4. van zijn zetel oprijzen: de dochter stond op en neeg voor de heer. 5. oprijzen om heen...