Opkrabben (krabde op, heeft opgekrabd), openkrabben: iem. het gezicht opkrabben;
— (w. g.) (fig.) gij moet die zaak niet opkrabben, geen oude koeien uit de sloot halen;
— (plaatsn.) eene versleten plaat herstellen;
— (Zuidn.) zich wegpakken. OPKRABBING, v. (-en), het opkrabben.