Opbouwen (bouwde op, heeft opgebouwd), optrekken, herbouwen: het huis wordt weer juist opgebouwd, zooals het vroeger geweest is;
— (fig.) aankweeken, bevorderen: hij breekt af, wat zijn voorganger opgebouwd heeft. OPBOUWING, v. opbouw; herstelling, (fig.) aankweeking; de opbouwing des geloofs, versterking in het geloof.