bn. bw. niet door duidelijk zichtbare grenzen van de omliggende ruimte afgescheiden : men heeft op het observatorium te Leiden, vlakken op de planeten Mercurius en Venus gezien, maar zij waren onbegrensd en flauw;
— niet begrensd, door geene grenzen beperkt, niet binnen grenzen besloten; en bij uitbr., grenzenloos, onmetelijk: het onbegrensd heelal; de onbegrensde hemel; een onbegrensd uitzicht over de landstreek; het land der onbegrensde mogelijkheden, waar alles mogelijk is, n.1. Amerika; (fig.) niet begrensd, door geene grenzen beperkt, onbeperkt, eindeloos groot: een onbegrensd vertrouwen genieten; een onbegrensde eerbied; onbegrensde hoogachting;
— bw. van hoeveelheid of intensiteit, in onbegrensde mate, zonder eenige beperking, onbeperkt: zich onbegrensd doen gehoorzamen. ONBEGRENSDHEID, v.