Omsturen (stuurde om, heeft omgestuurd), om iets heen sturen: met veel beleid heeft hij het schip de Kaap omgestuurd;
— rondsturen, iem. zenden aan de huizen van anderen om ze te spreken, eene boodschap over te brengen enz.: ge moet de meid in dit weer de halve stad niet omsturen, de boodschappen hebben zoo’n haast niet;
— overal heen zenden: ze hebben den sukkel de heele stad omgestuurd, om iets te halen dat nergens te krijgen is;
— rondzenden.