(schudde om, heeft omgeschud), iets onderstboven keeren en heen en weer schudden om den inhoud er uit te doen vallen: de jongen schudde zijn spaarpot om;
— dooreenschudden: ge moet dat drankje goed omschudden; de loten werden in de bus gedaan en eerst goed omgeschud;
— met iets omschudden, er her- en derwaarts mee schudden : pas wat op, dat ge zoo niet met de vruchten omschudt;
— omverschudden. OMSCHUD DING, v. het omschudden.