omjagen, (jaagde, joeg om, heeft en is omgejaagd), in de rondte jagen, voortdrijven in een kring of langs den omtrek eener aangewezen ruimte : in vollen galop heeft hij de paarden het renperk omgejaagd;
— jagende omwerpen, doen omvallen door in snelle vaart er tegen aan te rijden : de dolkop heeft alweer met zijn vierspan eenige kinderwagentjes, stalletjes en wat niet al meer omgejaagd;
— jagen langs den omtrek eener aangewezen ruimte, er jagende omheen gaan : we hebben wat vaak het jachtveld omgejaagd, maar niets geschoten;
— her- en derwaarts jagen, op de jacht in verschillende richtingen rondkruisen : we hebben den heelen middag op het groote jachtveld omgejaagd, maar geen wild gezien;
— jagen langs den omtrek eener aangewezen ruimte, er in snelle vaart omheen rijden : in tien minuten hebben wij de stad omgejaagd;
— her- en derwaarts jagen, zonder bepaald doel in verschillende richtingen in snelle vaart rijden : wij hebben een uur lang over de heide omgejaagd;
— (fig.) in wilde vaart de aderen doorstroomen of de ziel doorkruisen : terwijl eene ijlkoorts in zijn verhit brein omjaagde.