Gepubliceerd op 27-09-2018

Nering

betekenis & definitie

Nering v. (-en), bedrijf, middel van bestaan, inz. handel, kleinhandel: hij heeft zijn nering aan kant gedaan; nering en hanteering, koophandel en nijverheid;

— (spr.) die zich zijner nering schaamt, gedijt niet, die verlegen is met zijn broodwinning, komt in de wereld niet vooruit;
— ieder is een dief in zijn eigen nering, is zelfzuchtig in zijn eigen zaken;
— de tering naar de nering zetten, zijne uitgaven naar zijne inkomsten regelen:
— (fig.) de vrije nering doen, zeeschuimen, op zeeroof uitgaan;
— klandizie: goede nering hebben, goed beklant zijn;
vertier: er is veel, weinig nering; waar het volk is, is de nering;
— haringvangst: ter nering varen.