Nagelrun v. (gew.),
...SCHORS, v. (gew.) fijt: zeker ongemak aan de vingers;
...SCHAAR, v. (...scharen),
...SCHAARTJE, o. (-s), kleine schaar om de nagels te knippen;
...SCHELP, v. (-en), volksnaam van sommige schelpen;
...SCHRAPSEL, o. wat van de nagels geschrapt wordt: geen nagelschrapsel waard zijn, totaal niets;
...SCHUIER, m. (-s), nagelborstel;
...SMID, m. (...smeden), spijkermaker;
...STOF, v. zelfstandigheid, waaruit de nagel groeit.