Mopperen (mopperde, heeft gemopperd), knorren, brommen: op iem. mopperen;
— over iets mopperen, zijne ontevredenheid doen blijken, pruttelen;
— wat zit je te mopperen! Ben je weer ontevreden ! MOPPERAAR, m. (-s), MOPPERAARSTER, v. (-s), die moppert, pruttelt.