Luchtpijp v. (ontl.) een kanaal met kraakbeenige, elastische en vleezige wanden, waardoor de longen gemeenschap hebben met de buitenlucht;
—GEZWEL, o. (-len);
—ONTSTEKING, v. (-en), (geneesk.);
—TAK, m. (-ken), een der beide takken waarin de luchtpijp zich verdeelt en die naar een der longen gaat.