LEPELBLAD, o. (-en), blad van een lepel;
— gmv. (plantk.) een plantengeslacht tot de familie der kruisbloemigen behoorende, waarvan vier soorten in Nederland in ’t wild worden aangetroffen (cochlearia);
— (gew.) benaming voor de kleine waterweegbree (alisma ranunculoides); voor het herderstaschje (capsella bursa pastoris) en voor het vetkruid (sedum).