Krinkelen (krinkelde, heeft en is gekrinkeld), zich kronkelig buigen, kronkelen: zich krinkelen als een paling, (ook fig.) allerlei uitvluchten te berde trachten te brengen;
— krinkelende rookwolkjes; krinkelend haar, krullend. KRINKELING, v. (-en), het krinkelen; bocht.