Krabbelen (krabbelde, heeft gekrabbeld), krabben, voortdurend met de nagels aan iets krauwen; slecht schrijven, afteekenen; haastig en bijna onleesbaar, schrijven; stumperig schaatsenrijden;
— (Zuidd.) er van door krabbelen, met moeite, (ook) al slenterende weggaan. KRABBELING, v. (-en) gekrabbel; slecht schrift; slordige teekening.