KEILEN, (keilde, heeft gekeild), een plat voorwerp zoodanig langs de oppervlakte van het water werpen, dat het verscheidene malen opspringt: plisje-plasje gooien, kiskassen, stipstappen, enz.;
—, werpen, gooien, smijten iem. de deur uit keilen; de woesteling keilde alles door de ruiten;
— (gew.) dat schip keilt lekker voor den wind af, loopt lekker, zeilt snel. KEILING, v. het keilen.