Wat is de betekenis van keilen?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

keilen

1) (1937) (inf.) stevig drinken, zuipen. • Keilen: werpen, smijten, gooien. Ook: drinken. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Toen de heren elkaar flink hadden afgemekajemd, werd de vrede getekend op die manier dat Ham eerst vijf maatjes jajem moest uitbuizen, dan mocht But weer meekeilen. (H. van Aalst: Onder martieners en bietser...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

keilen

keilen - Werkwoord 1. (sport) (inerg) ketsen, een steentje met een afgeplatte vorm scherend over een wateroppervlak gooien zodat het zo vaak mogelijk stuitert De jongens vermaakten zich door met steentjes over de vijver te keilen. 2. (ov) gooien, smijten Woedend...

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Keilen

(Barg.) gooien, werpen

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Keilen

v., skülje, skûdelje, keil(j)e.

2024-04-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Keilen

vechten; lijmen (als lid enz.); achteruitslaan; sich keilen, beklemd raken.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Keilen

(keilde, heeft gekeild), 1. een plat voorwerp zodanig langs de oppervlakte van het water werpen, dat het verscheidene malen opspringt, plisje-plasje gooien, kiskassen, stipstappen enz.; 2. werpen, gooien, smijten; iem. de deur uit keilen; 3. scheren, vliegen door de ruimte; (gew.) dat schip keilt lekker voor de wind af, loopt lekker...

2024-04-26
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

keilen

gooien. Hij keilde hem over de straat.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

keilen

keilde, h. gekeild (een plat steentje over het water scheren, kiskassen; met geweld en kracht gooien): de deur uit keilen.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

keilen

(‘keilən) (keilde, heeft gekeild) 1. gooien, werpen : stenen in de kerkglazen -; ze keilde hem de deur uit. 2. een platte steen enz. over het water scheren: met steentjes in 't water -.Syn. kiskassen, plisje-plasje gooien.