keilen
1) (1937) (inf.) stevig drinken, zuipen. • Keilen: werpen, smijten, gooien. Ook: drinken. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937) • Toen de heren elkaar flink hadden afgemekajemd, werd de vrede getekend op die manier dat Ham eerst vijf maatjes jajem moest uitbuizen, dan mocht But weer meekeilen. (H. van Aalst: Onder martieners en bietser...