INWERPEN, (wierp in, heeft ingeworpen), naar binnen werpen : iem. de kamer inwerpen;
— (bijb.) ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen heeft ingeworpen;
— (bijb.) onverwachts doen ontstaan : die tusschen broeders krakeelen inwerpt;
— door werpen breken : de glazen inwerpen; hiertegen kan hij niets inwerpen, inbrengen, tegenwerpingen, bedenkingen maken. INWERPING, v.