INROLLEN, (rolde in, heeft en is ingerold), tot eene rol maken, inwinden : het waschgoed inrollen;
— zich warmpjes inrollen, in de dekens;
— rollende dunner maken : rol het nog wat in, anders kan ik het in mijn taschje niet bergen;
— naar binnen rollen : hij heeft het vat de schuur ingerold; het vat rolde de haven in, voortrollende er in terecht komen;
— het zaad inrollen, met de (land)rol in den akker brengen.