INHANGEN, (hing in, heeft ingehangen), in iets hangen, hangende vasthechten: een venster inhangen; den slinger inhangen, in een uurwerk;
— (boekb.) losjes in een omslag bevestigen;
— binnen of in huis hangen, wat buiten hing : hang die kleeren in; (fig.) dat zal er inhangen, dat zal heel wat kosten.