IJSRANONKEL, v. (-s), (plantk.) eene soort van ranonkel, welke vooral in Zwitserland en Lapland gevonden wordt;
...REGEN, m. (-s), ijzel;
...RUG, m. (-gen), hooge kant (op een gletscher);
...SCHAAF, v. (...schaven), werktuig om eene ijsbaan glad te maken;
...SCHOL v. (-len), plat stuk drijvend ijs;
...SCHOTELTJE, o. (-s), schoteltje waarop het ververschingsijs wordt toegediend;
...SCHOTS, v. (-en), ijsschol; stuk drijfijs;
...SCHUITJE, o. (-s), schuitje dat als eene slede op ijzers loopt, om daarmede het verkeer over het ijs te onderhouden; vaak met mast en zeil;
...SLEDE, v. (-n), slede, waarmede men over het ijs of de sneeuw rijdt;
...SPITS, v. (-en), tweede tak van onderen of aan den stang van een hertegewei;
...SPOOR, v. (...sporen). Zie IJSKRAP;
...SPORT, v.;
...STUK, o. (-ken), schilderij dat een ijstafereel tot onderwerp heeft;
...TAFEL, v. (-s), eene ijskolom met een zwaren steen gedekt in een gletschergebied;
...TANG, v. (-en), kleine tang waarmee men stukjes ijs opneemt om ze in zijn glas te doen;
...TAP m. (-pen), ijskegel;
...TIJD, m. ijsperiode.