HUTSELEN, (hutselde, heeft gehutseld), heen en weer bewegen, door elkaar schudden : de gekookte aardappelen hutselen; geldstukken (kaarten, dominosteenen enz.) door elkaar hutselen;
— met centen hutselen, in gesloten handen één of meer geldstukken schudden en laten vallen; die kruis komen te liggen zijn voor den speler (zeker kansspel); elders eenigszins anders gespeeld. HUTSELING, v.