HEVEL, m. (-s), eene omgebogen buis met beenen van ongelijke lengte, door middel waarvan menen vloeistoffen van het eene vat in het andere overtapt; HEVELTJE, o. (-s);
— hevelvormig gedeelte aan eene afvoerbuis van privaat of zinkplaat, stankafsluiter;
— (wev.) een der korte draden in den weverskam, waartusschen de schering wordt besloten (het aantal hevels wordt geregeld naar de breedte van het weefsel): een kam van 45 hevels (voor de zeildoekweverij).