GROEPEEREN, (groepeerde, heeft gegroepeerd), (schild.) figuren tot eene groep bijeenschikken: wanneer de schilder groepeert, draagt hij zorg dat het motief van zijn stuk zoo goed mogelijk uitkomt;
— in groepen vereenigen, afdeelen: de cijfers groepeeren, getallen, sommen, (b. v. in begrootingen, in statistieken) zoodanig schikken, dat zij in het gunstigste licht komen;
— zich groepeeren, zich om iemand of iets heenplaatsen: de toehoorders groepeerden zich om den verteller;
— zich tot eene groep, tot eene vereeniging van gelijkgezinden aaneensluiten: de ontevreden arbeiders begonnen zich te groepeeren en vereenigen. GROEPEERING, v. (-en).