(gew. ook GARDIJN), o. en v. (-en), een voorhangsel voor deuropeningen, vensters, boekenkasten, om ledikanten, voor een tooneel, enz. ter afsluiting of bedekking: een gordijn voor iets schuiven, (ook fig.) iets bedekken, er niet verder over spreken; (evenzoo) het gordijn laten vallen; rolgordijn, schuifgordijn, valgordijn,
— achter de gordijnen zijn, te bed zijn;
— gordijntjes, zekere dracht van het haar (van vrouwen), waarbij dit schuin over de slapen is weggestreken (zoo genoemd wegens de overeenkomst met halfopgenomen venstergordijnen);
— (vest.) de hoofdwal die twee bolwerken of bastions verbindt, courtine.