Gepubliceerd op 24-02-2020

Gieren

betekenis & definitie

Het begrip gieren heeft 5 verschillende betekenissen:

1. gieren - GIEREN, (gierde, heeft gegierd), (w. g.) hevig begeeren, gretige blikken op iets slaan *t aartsvijandig wolfgebroed, gierende om u aan te randen; (bijb.) met gierigheid gieren, gierigheid plegen; in Zuidn. ook GIERZEN, GIEZEN.

2. gieren - GIEREN, (gierde, heeft gegierd), (w. g.) schreeuwen, gillen (spr.) die het varken kelen wil, moet zich het gieren getroosten, wie iets onderneemt, moet bedenken wat er op staat; hij gierde van de pijn; het kind ligt te gieren, huilen, (thans) kraaien van pleizier; hij gierde het uit van ’t lachen;
— dat is om te gieren !, om te gillen van het lachen:
— (ook) het fluiten van den wind of van snorrende werptuigen: de wind gierde door de takken; een steen gierde hem langs het hoofd;
— (w. g ) knarsen de deur stond open en gierde in hare hengsels heen en weer.

3. gieren - GIEREN, (gierde, heeft gegierd), heen-enweerzwaaien, schommelen: hij liet zich aan het touw heen-en-weer gieren; de dronkaard gierde langs de straat;
— (van een schip) geen rechte streek houden in het zeilen, gedurig van de koerslijn afwijken door slecht sturen, of. voor anker liggende, door den stroom heen-en-weergaan het schip giert op het anker, giert over stroom;
— ook als naam voor de beweging eener gierpont; (ook) met een zwaai wenden en dan in eene andere richting voortgaan;
— (van dansers en schaatsenrijders) voortzwieren.

4. gieren - GIEREN, (gierde, heeft gegierd), (gew.) geeren, eene schuinse richting hebben die kamer giert.

5. gieren - GIEREN, (gierde, heeft gegierd), gier, vloeibare mest op het land brengen ter bemesting: het land gieren.

< >