Het begrip blikken heeft 3 verschillende betekenissen:
1. blikken - BLIKKEN, bn. van blik gemaakt;
— een blikken Jezus, spotnaam voor een lang, mager mensch;
— een blikken dominee, spotnaam voor iemand die als predikant optreedt, zonder het te zijn, (vooral) voorganger bij de Afgescheidenen;
— een blikken, (scherts.) een officier van administratie;
— een blikken keteltje, inconsequent, opvliegend mensch, gauw heet en gauw koud; (gew.) een blikken pannetje, een zwak mensch;
— hij heeft de blikken muts op, is slecht gehumeurd;
— de blikken bruiloft, wanneer men 6 jaar (en 3 mnd.) getrouwd is.
2. blikken - BLIKKEN, (blikte, heeft geblikt), de oogen slaan op;
— met de oogen blikken, blikoogen, de oogen onwillekeurig gedurig bewegen, dreigend kijken;
— zonder blikken of blozen, zonder verlegenheid, verwarring te toonen; (ook) zonder wroeging;
— (gew.) weerlichten;
— (zeew.) noodseinen geven, blikvuren;
— (w. g.) glinsteren, blikken.
3. blikken - BLIKKEN, (blikte, heeft geblikt), het wit (blik) der boomen ontblooten, de schors afscheuren; villen;
— (nijverh.) (van zilver en goud). [Wanneer door oxydeering het lood en het koper bijna geheel verwijderd zijn, wordt een kort voorbijgaand sterker lichten aan de oppervlakte van het gesmolten metaal waargenomen, dat men dan blik noemt, en als een teeken beschouwt, dat het proces is afgeloopen].