GEVOELLOOS, bn. bw. (...loozer, -t of meest -), geen gevoel hebbende, levenloos: een gevoelloos stuk hout;
— (ook) bewusteloos gevoelloos lag de kranke neer;
— onaandoenlijk van gemoed een gevoelloos mensch; koude, gevoellooze naturen; gierigheid maakt den mensch voor alle edele aandoeningen gevoelloos;
— bw. hardvochtig hij spotte gevoelloos met ons leed.
GEVOELLOOSHEID, v. ongevoeligheid, onaandoenlijkheid.