Gepubliceerd op 06-09-2018

Genot

betekenis & definitie

GENOT, o. (mv. genietingen), het genieten een verstandig genot hunner rijkdommen; het genot van zijne bezittingen, het genot der burgerlijke rechten; hij bleef in het genot van zijne vrijheid;

wat iem. aangenaam aandoet, genoegen, vreugde, wellust: een rein, een onvermengd genot; zinnelijk genot; het is een waar genot, dat boek te lezen; onder het genot van een goed glas wijn;
— zich in genot baden, kwistig en overdadig leven. GENOTJE, o. (-s), ’t is me een genotje. (iron.) ’t is niet bijster pleizierig.