GEFLUISTER, o. het herhaaldelijk fluisteren, nauw hoorbaar, vertrouwelijk, teeder of geheimzinnig praten: als jelui praten wil, doet het dan hardop, dat gefluister zou mij wervelziek maken; stof tot gefluister, stof tot heimelijk gepraat;
— geheimzinnig gelispel: gij hoort gewis der geesten heimnisvol gefluister;
— (dicht.) (van windjes, golfjes enz.) zacht lispelend geruisch, als van iem. die fluistert: men hoorde slechts het zachte gefluister van `t koeltje door de bladeren; *t gefluister der golfjes.