Gepubliceerd op 02-09-2018

Geduld

betekenis & definitie

GEDULD, o. kalme berusting in het lijden (van rampen, leed, ziekte, pijn, smaad, hoon, enz.), lijdzaamheid: daar zijn op aarde schepselen, in wier wezen zooveel geduld en goedheid is ie lezen; geduld in tegenspoeden; met geduld kwellingen dragen, op eene geduldige wijze;

— het geduld van Job of een Jobs geduld, eene voorbeeldige lijdzaamheid, gelijk die door Job in zijn rampspoed betoond is;
— (spr.) (w. g.) te veel geduld dat is met schuld, al te groote lijdzaamheid is af te keuren;
— kalme en bedaarde volharding in het verduren van allerlei verdrietige zaken, inz. in het wachten op iets of in het volbrengen eener langdurige en min of meer onaangename taak: een taai, onuitsprekelijk geduld; veel, weinig geduld; geduld hebben, geduldig zijn;
— geduld maar!;
— met iem. geduld hebben, hem inschikkelijkheid of toegevendheid betoonen;
— met iem. geduld kunnen hebben, hem kunnen lijden of uitstaan;
— geduld oefenen, nemen, vinden, zich geduldig betoonen of gedragen;
— het geduld nemen om iets te doen, de moeite nemen om iets te doen, waartoe bedaarde volharding vereischt wordt;
— iemands geduld op de proef stellen; veel van iemands geduld vergen;
— zijn geduld is ten einde, is uitgeput;
— (spr.) geduld overwint alles.