GEDRANG, o. het telkens of aanhoudend opeen- of samendringen, inz. van eene volksmenigte of volkshoop; eene menigte menschen, die op elkaar aandringen of elkander voortdringen in het gedrang zijn; uit het gedrang komen, raken; iem. uit het gedrang helpen;
— (fig.) in het gedrang komen, in groote verlegenheid, in een benarden toestand komen.