GEDIENSTIG, bn. bw. (-er, -st), (van personen) geneigd om anderen van dienst te zijn, dienstwillig, voorkomend: de vrouw des huizes was welwillend en gedienstig; een gedienstige geest, een dienstbare;
— gedienstig voor, diensten willende bewijzen aan;
— gedienstige vrienden, hovelingen, personen die ons een slechten dienst doen door het meedeelen van booze praatjes, laster, enz.; menschen, die ten uiterste gedienstig zijn, om aan anderen al wat zij ongunstigs van hen hooren over te brengen;
— (van handelingen of wat deze vertegenwoordigt) van dienstvaardigheid blijk gevende of getuigende: eene stem vroeg, of daar logement was , wat met een gedienstig ja beantwoord werd.