GANZEVLEUGEL, m. (-s), vleugel van eene gans;
— (zeew.) bezaansboom;
— (in de binnenvaart) schippersboom, waarmede men, voor den wind of ruimschoots zeilende, den schoothoorn van het gaffelzeil uitzet.
Gepubliceerd op 02-09-2018
betekenis & definitie
GANZEVLEUGEL, m. (-s), vleugel van eene gans;
— (zeew.) bezaansboom;
— (in de binnenvaart) schippersboom, waarmede men, voor den wind of ruimschoots zeilende, den schoothoorn van het gaffelzeil uitzet.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: