GALSTEEN, m. (-en), (ontl.) steenachtige zelfstandigheid, in hoofdzaak uit cholesterine of galvet en galkleurstof met een weinig koolzure kalk bestaande, bij den mensch en eenige dieren in de galblaas of de grootere galgang en uit de gal gevormd; zij zijn nu eens wit en kristallijn, dan weer geel, bruin of donkergroen;
—KOLIEK, v. heftige pijnen veroorzaakt door het inklemmen van een galsteen in de galbuis;
—VORMING, v.;
—ZIEKTE, v. omtrent de oorzaken der galsteenziekte is nog weinig met zekerheid bekend.