GALNOOT, v. (...noten), ziekelijk uitwas, bij planten door den steek van insecten ontstaan, die er hare eieren in leggen; men heeft inwendige galnoten in het weefsel der plant, en uitwendige meer aan de oppervlakte; onderaardsche vindt men op eikewortels; de eenkamerige bevatten slechts één eitje of larve, de veelkamerige hebben er meer en worden gewoonlijk hondsrozenspons genoemd;
— inz. nootvormig uitwas aan de bladeren van eikeboomen, ontstaan door den steek der galwespen, ook galappel of gal geheeten; het uitwas, beschouwd als dienstig voor verschillende doeleinden, inz. met betrekking tot het looistofhoudend aftreksel, aangewend ter bereiding van den zwarten schrijfinkt;
— het aftreksel zelf.