Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie E
- Etymologie
- Etymologisch
- Etymologiseeren
- Etymoloog
- Eubiotiek
- Eucaïne
- Eucalyptus
- Eucharistie
- Eucharistisch
- Euchlorine
- Eudiometer
- Eumeniden
- Eunuch
- Euphemisme
- Euphemistisch
- Euphonie
- Euphonisch
- Euphorie
- Euphoriet
- Euphosglas
- Euraziër
- Europeaansch
- Europeesch
- Eustachiaansche buis
- Euterpe
- Euvel
- Euveldaad
- Euvelmoed
- Euvelmoedig
- Eva
- Evacuatie
- Evacueeren
- Evalist
- Evalisten
- Evangelie
- Evangelieblaan
- Evangeliezijde
- Evangelisatie
- Evangelisch
- Evangelist
- Evaporatie
- Evaporator
- Evaporeeren
- Evasie
- Evasief
- Evel
- Even
- Evenaar
- Evenaardig
- Evenals
- Evenaren
- Evenbeeld
- Eveneens
- Eveneeuwig
- Evenement
- Evenen
- Evengelijk
- Evengoed
- Evenhoogen
- Evenknie
- Evenmatig
- Evenmensch
- Evenmiddelpuntig
- Evenmin
- Evennaaste
- Evennachtslijn
- Evenredig
- Evenredigen
- Evenredigheid
- Eventjes
- Eventualiteit
- Eventualiter
- Eventueel
- Evenveel
- Evenveeltje
- Evenwel
- Evenwicht
- Evenwichtig
- Evenwichtsleer
- Evenwijdig
- Evenzeer
- Evenzoo
- Ever
- Everdas
- Everdoek
- Everlast
- Everwortel
- Everzwijn
- Evident
- Evidentie
- Evolueeren
- Evolutie
- Evviva
- Ex
- Exact
- Exactitude
- Exaltatie
- Exalteeren
- Examen
- Examengeld