DRIEMANSCHAP, o. (-pen), verbond, bewind, waardigheid der driemannen; (Rom. gesch.) het eerste driemanschap (Pompejus, Caesar en Crassus);
— het tweede driemanschap (Octavianus, Antonius en Lepidus);
— (bij uitbr.) drie personen die samen een zeker bewind voeren, veel invloed uitoefenen;
— (scherts.) een edel driemanschap, drie boeven, dronkaards enz.