Gepubliceerd op 24-02-2020

Doos

betekenis & definitie

Het begrip doos heeft 2 verschillende betekenissen:

1. doos - DOOS, v. (doozen), uit eene lichte stof (karton, dun hout, dun metaal) vervaardigd voorwerp, bestemd om iets in te bewaren of over te brengen (lichter dan kist of kistje, minder hoog dan eene bus): eene ronde, eene vierkante doos; vgl. handschoenendoos, hoededoos, kapdoos passerdoos, snuifdoos, tabaksdoos, speeldoos, verfdoos;
— bouwdoos, doos met blokjes enz. waaruit de kinderen iets kunnen opbouwen;
— ook gebruikt voor de doos met hetgeen erin is eene doos postpapier; eene doos bonbons.
— (rnyth.) de doos van Pandora, waarin alle menschelijke ellenden vervat waren; bij het openen verspreidden zich alle kwalen en ellenden over de aarde, alleen de hoop bleef onderin liggen; (fig. thans) alles wat onder den schijn van bevalligheid de bron van veel ellende worden kan;
— (epr.) hoe kleiner doos, hoe beter zalf, schertsend gezegd van kleine menschen wien men een compliment wil maken;
— een sprookje uit de oude doos, een oud sprookje; (ook) uit de oude doos, ouderwetsch;
— (w.g.) veel in zijne doos hebben, veel in zijne mars hebben, veel kennis bezitten;
— (gew.) op zijne doos vallen, op zijn achterste vallen;
— hij zit in de doos, in de gevangenis;
— (veroud.) onnoozele vrouw, gew. nog wat een doosje Doosje, o. (-s), kleine doos, vgl. pillendoosje, lucifersdoosje, schuifdoosje; een doosje kinine;
— hij is als uit een doosje, buitengewoon net en met zorg gekleed;
— zijn doosje opendoen, zeggen wat men op ’t hart heeft;
— (w. g.) zijn hart kan wel in een duits doosje, hij voelt zich buitengewoon angstig;
— (gemeenz.) de wereld in een doosje hebben, alles naar wensch hebben.

2. doos - DOOS, v. (Ind.) gemeenzame afkorting voor dos-a-dos.