Wat is de betekenis van doos?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

doos

1) (1650) (plat) vrouwelijk geslachtsdeel. Ook in het Zuid-Afrikaans. Vgl. Am.-Eng. slang: 'box' en Duits slang: 'Büchse'. Eind jaren negentig (van vorige eeuw) was er in Nederland heel wat opschudding rond een poster met een nogal blote jongedame die de verpakking van een pizza ter hoogte van haar onderbuik hield. De Amsterdamse zakenman die...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

doos

doos - Zelfstandignaamwoord 1. een veelal kartonnen balkvormig opslagmiddel Wij deden de boeken in een kleine verhuisdoos. 2. (informeel), (dysfemisme) een vagina 3. (informeel), (pejoratief) (scheldwoord) een vrouw 4. (elektrotechniek) kunststof bakje waarin de verbindingen in een elektri...

2024-03-29
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

doos

gevangenis In deze betekenis in 1901 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst, maar vast al ouder. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. • Een eigenaardig feit is het, dat, toen hij [politiecommissaris Stork] verplaatst werd naar het bureau aan de St Pietershal, een gr...

2024-03-29
Jargon & Slang van Prostituees en pooiers

Marc De Coster (2017)

Doos

Doos - vrouwelijk schaamdeel. Zie ook studentenjargon.

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

doos

doos - zelfstandig naamwoord 1. waar of waarop je poept of plast ♢ (populair) ik moet nog even naar de doos! 1. een liedje uit de oude doos [van vroeger] 2. bak van karton...

2024-03-29
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

doos

blik Ach, zei de zoon, waar jij het nog over hebt! Wij maken een doosje knakworstjes open en scheuren een zakje chips los. (Louis Paul Boon, Eten op zijn Vlaams) Geen Algmeen Nederlands

2024-03-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

doos

(zn) onnozele vrouw TM, BM, EK, LC.

2024-03-29
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

doos

(1) een ietwat vulgair eufemisme voor de vagina. Hier seksueel gezien als een container voor de penis. In de zestiende eeuw gebruikte men als metaforen koker* en vat, allebei voorwerpen die iets kunnen bevatten. Volgens Hans Auer (‘Zeg nooit doei’. 1995) wordt dit neutrale woord al gebruikt door hoger opgeleiden, hetgeen erop wijst dat het min of m...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

doos

(de, dozen) - een doos erwtjes, een blik erwtjes. Een afgesneden vinger in een blikje pilchards, een rattenstaart in een doos worstjes,... Af en toe bekruipt ons een onbehaaglijk gevoel wanneer we eenconservenblikje openen. - BvL, 11-03-1997 - een oude doos, een oud wijf.