DOORTRAPPEN, (trapte door, heeft doorgetrapt), voortgaan met trappen; per fiets verder rijden; voortmaken met fietsen wij moeten doortrappen, om voor donker thuis te zijn;
— door iets heen trappen; trappend stukmaken, openen de deur, het ijs doortrappen;
— terdege trappen (kneden): het deeg moet goed doorgetrapt zijn.