Gepubliceerd op 24-02-2020

Donker

betekenis & definitie

Het begrip donker heeft 2 verschillende betekenissen:

1. donker - DONKER, bn. bw. (-der, -st), (tegenst. van licht, helder), (van ruimten) waarin weinig licht is, duister: een donkere kerker; wat is ‘t hier donker;
— ’t is zoo donker als de hel, helsch donker, in zeer hooge mate donker;
— ’t wordt donker, de avond valt;
— een donkere winternacht, waarin het zeer donker is;
— (phot.) donkere kamer, vgl. Camera;
— donkere dagen voor Kerstmis, waarop het bijna niet licht wordt;
— weinig verlicht of weinig licht gevend een donker gevaarte rees voor mij op; de donkere zijde der maan;
— eene donkere lucht, bewolkte, dreigende lucht;
— *t was eene donkere bladzijde in zijn leven, iets droevigs, sombers;
— (fig ) een pessimist bekijkt alles van den donkeren kant;
— door een donkeren bril kijken, alles zwart, donker inzien;
— ’t is donkere maan, nieuwe maan, de maan schijnt niet;
— weinig licht terugkaatsend, het zwart naderend: eene donkere kleur kleedt mij het best; donkere kleeren;
— donkere oogen, donker haar, bruin, zwart;
— in samenstellingen donderblauw;
— een donkere blos, dieprood;
— (w. g.) eene donkere stem, laag;
— (fig.) donker zien, kijken, een donker gezicht zeilen somber, droevig, (ook) afkeurend;
— donkere gewaarwordingen. die niet volkomen bewust worden:
— de donkere voorstellingen bepalen in hoofdzaak het gezond verstand en ons oordeelen;
— eene donkere toekomst, die leed, ongeluk dreigt te brengen;
— de toekomst, de zaken donker inzien, zoo dat men steeds het ergste denkt;
— iets donker kleuren, het erge ervan overdrijven. DONKERHEID, v. het donker: duisternis.

2. donker - DONKER, o. de toestand van donker (in eene ruimte of in ’t algemeen heerschend), zelfstandig voorgesteld in (het, den) donker rondtasten;
— voor (het, den) donker thuis zijn, vóór het vallen van den avond;
— de donker overviel ons, de duisternis, de avond;
— met den donker thuis, als het donker wordt, bij het vallen van den avond;
— (fig.) hij knijpt de kat in (het) donker, haalt in stilte gemeene streken uit:
— het nachtelijk donker, de nachtelijke duisternis:
— tusschen licht en donker, in de schemering.