DOORSTROOMEN, (stroomde door, heeft en is doorstroomd), aanhoudend stroomen; stroomend door iets heengaan hoeveel water is er doorgestroomd (door de kraan); (w. g.) etroomende breken (van een dijk b.v.):
—, (doorstroomde, heeft doorstroomd), stroomend doorsnijden: de rivier doorstroomt dit land,; (fig. en dicht.) nu doorstroomde de vreugde aller harten, deed zich in alle harten krachtig gevoelen.