DOORSTAAN, (stond door, heeft doorgestaan), voortdurend staan; iets pijnlijks ten einde toe verduren (eigenlijk doorstond, doch de beide vormen worden niet scherp gescheiden);
— (van den wind) stevig doorwaaien;
— (zeew.) een schip laten doorstaan, de zeilen niet reven;
—, (fig.) (doorstond, heeft doorstaan), lijden, verduren wat al rampen heb ik doorstaan; eene ziekte niet kunnen doorstaan, daaraan bezwijken.