BOERENMADELIEF, v. (...lieven), groote, dubbele madelief;
...MEID, v. (-en), dochter, dienstof werkmeid van een boer; lompe deern; stevige, flinke meid;
...MEISJE, o. (-s), jong boerinnetje;
— een bekende drank van abrikozen op brandewijn;
...MENSCH, m. en o. (-en), boeren, buitenlui (vaak met zekere geringschatting gebezigd);
...MOES, o. boerenkool;
...MOSTERD, m. gemeene boerenkers wier zaad als mosterd gebruikt kan worden; en daarom ook wilde mosterd geheeten;
...MUSCH, v. (...musschen), musch die in boomen nestelt, in tegenstelling met de huismusch.