bn. (verouderend) omgekeerd de averechtsche kant, de keerzijde;
— eene averechtsche steek, (in het breien) afwijkende van den gewonen of rechten steek;
— niet zoodanig als vereischt is eene averechtsche belooning, straf of ondank in stede van belooning;
— linksch, lomp met eene averechtsche beweging;
— onjuist: averechtsche begrippen over schilderkunst;
— misplaatst: een averechtsch medelijden;
— zedelijk af te keuren, slecht: door averechtsche middelen tot zijn doel komen;
— ten onrechte den naam dragend een averechtsche wijze, een dwaas;
— (dicht.) verdorven dit averechtsch geslacht.
AVERECHTSCHHEID, v. (...heden).