Afwateren (waterde af, heeft afgewaterd), het water laten afvloeien het plat is eenigszins hellend gebouwd voor het af wateren: de dijk heeft te geringe welving voor het afwateren;
— die lagen zijn naar buiten flauw afwaterend bewerkt, zoo dat het water er afvloeit;
— (inz. in den landbouw en den waterstaat, van gronden. landerijen en polders) het overtollige water afvoeren of laten afvloeien door herhaalde afgravingen zijn deze gronden te laag geworden om zonder kunstmiddelen te kunnen afwateren; Woerden watert op Rijnland af; eenige hooge gronden buiten den ringdijk die, met eene kade omgeven, door een duiker in den ringdijk afwateren in den polder:
— (in de leerlooierij) het noodige water op of in de huiden laten stroomen men laat de huiden in het kif dat behoorlijk wordt afgewaterd, twee, drie of vier dagen staan;
— (verschillende geweven stoffen) geheel of alle behoorlijk wateren, moireeren, door persen of kalanderen zoodanig bewerken, dat ze alle naar behooren, golving en weerschijn verkrijgen die taf is niet afgewaterd;
— (gew. ook afweteren) al het vee op den stal voldoende laten drinken, vgl. afvoeren.