(spitte af, heeft afgespit), door spitten wegnemen, met de spade of schop afgraven en wegvoeren, zoodat de ondergrond bloot komt: de bovenste zandlaag in de veenderij laat de turfmaker afspitten;
— (een ondergrond) van den bovengrond ontdoen, ontblooten, door dezen af te spitten; inz. gezegd van het vlakmaken van gronden door het wegnemen van hoogten en oneffenheden, meestal om ze daardoor voor bebouwing geschikt te maken, vgl. af spaden ; ik zal dat stuk grond laten af spitten om er boekweit op te telen; eene zekere mate van werk dat in spitten bestaat, volbrengen hoeveel kunt ge op een dag wel af spitten ?; we hebben gisteren vrij wat afgespit;
—zijne taak van spitwerk afmaken, gedaan maken met spitten: morgen zullen we afgespit hebben;
— afspanen het botervat staat in den kelder; de meid spit alle dagen zooveel af, als zij noodig heeft. AFSPITTING, v.